Mijn schoonouders en de ouwe
Mijn schoonouders
woonden in, naar wat ik altijd noemde, een poppenhuisje.
Het was een kleine galerijwoning op de eerste verdieping.
Ondanks dat de woning klein was, hebben ze daar hun twee dochters opgevoed
en grootgebracht.
In die tijd was de woning voor hen ook groot genoeg, vonden zij.
Eén van deze dochters, dat zal de lezer wel begrijpen, is al weer
vele jaren mijn vrouw.
Al vroeg in hun huwelijk was hij er.
Het was een stille vernoot die een klein optrekje had naast de keuken.
Toen de kinderen nog klein waren was hij een genode gast, hij hielp als
het ware mee in het draaiend houden van het huisgezin.
Hij zorgde er voor dat iedereen netjes het huis verliet, als men naar
school en kantoor ging.
Maar de kinderen werden groot en na elkaar verlieten ze het warme nest,
waar het al die jaren goed toeven was geweest.
Hij was nu niet meer zo vaak nodig als in die beginperiode, maar hij bleef
zijn mannetje staan en heeft mijn beide schoonouders nooit teleurgesteld.
Hij was beslist ook niet veeleisend.
Zo eens per jaar trok hij een nieuwe outfit aan, en dan hij zag er weer
onberispelijk en keurig uit.
De jaren gingen voorbij en dat was hem ook niet onopgemerkt gebleven.
Zo eens per week gleed er een warme hand over zijn al wat oudere rug,
hetgeen hij heel plezierig vond.
Hij werd wat wiebeliger in de benen, hoewel hij in de gewrichten toch
nog erg soepel bleef.
Maar toch, hij werd te oud. Jawel de oudjes doen het nog best, maar naar
al die jaren...
Mijn schoonouders hadden het er beslist niet makkelijk mee.
Je kan hem toch niet zomaar op straat zetten, zei mijn schoonmoeder.
Hem zomaar weg doen zonder te weten dat hij ergens een goed onderkomen
heeft gevonden, nee dat doet een beschaafd mens niet, sprak mijn schoonvader.
Hij heeft recht dat hij zijn laatste jaren in een rustige omgeving kan
doorbrengen.
Na vele onrustige nachten van overpeinzing kwamen ze er maar niet uit,
wat moesten ze toch met die ouwe aan.
Misschien dat onze schoonzoon Jan iets weet, zeiden ze radeloos. En dan
moet je wel radeloos zijn natuurlijk.
Aangezien ik op dit gebied niet zo emotioneel ben aan gelegd, wist ik
wel een oplossing naar ieders tevredenheid.
Nadat ik een telefoontje gepleegd had, belde ik mijn schoonvader op met
de mededeling dat ik een adresje voor hem had gevonden, maar ze moesten
hem er zelf naar toe brengen.
Ze hebben dat dan maar gedaan. 
Met een traan in hun ogen namen zij afscheid van die kranige ouwe die,
en dat mag je wel stellen, uit het goede hout gesneden was.
Enkele dagen later stond er bij mijn schoonouders thuis weer één
.
Hij was jong en krachtig. Het was er zo één die sterk op
zijn poten stond.
Een prachtige in wit gespoten stalen jongen; de nieuwe strijkplank.
Voor ik het vergeet te vertellen, de oude houten strijkplank maakt momenteel
onderdeel uit van de collectie van het Historisch Museum in Zoetermeer.
De geschiedenis van de Rijswijkseweg en zijn tramlijnen
We gaan
terug naar de vijftiger jaren, we woonden toen op de Rijswijkseweg, in
een huizenblok gebouwd in de twintiger jaren, in een portiekwoning op
de tweede verdieping in Den Haag, vlakbij de gemeentegrens Den Haag-Rijswijk.De Rijswijkseweg
was een echte winkelstraat, maar ook een straat waar industriÎle
bedrijvigheid plaats vond.
Zo had je er de fabriek van de firma Laurens, waar sigaretten geproduceerd
werden (Caballero's) en het gebouw van het papierverwerkingsbedrijf
ESVEHA, enveloppen, agenda's e.d. Dit alles vond plaats in de
wijk het Laakkwartier.Tevens
kende de wijk een katholiek complex, bestaande uit een kerk, gelegen aan
de Wenckenbachstraat, een klooster en uiteraard een lagere school waar
nonnen het onderwijs uitdroegen. Dit spirituele centrum lag dus niet aan
de Rijswijkseweg, maar er vlak achter. De wijk het Laakkwartier ontstond
in de begin jaren van de 20ste eeuw.In 1901
annexeerde de gemeente Den Haag 217 ha Rijswijks grondgebied tussen de
Laakkade en de Broeksloot, het huidige Spoorwijk en Laakkwartier. Ook
werd in die tijd het Laakhavencomplex gegraven en aangelegd.
De Laak is, wat velen niet weten, een riviertje en de Broeksloot, zoals
de naam al zegt, een sloot. Niet dus, ook dat was oorspronkelijk een riviertje.
De Rijswijkseweg
kreeg tussen het gelijknamige plein en de Laak haar naam in 1877. Toen
nog Rijswijkscheweg geschreven. Tot 7 mei 1844 behoorde ook dit gedeelte
van de weg tot het territorium van de gemeente Rijswijk. Probeer
je voor te stellen dat aan het einde van de 19de eeuw, van af de Laak
gezien, komende uit Den Haag, het echte buiten begon en men zag in de
verte over de landerijen heen de kerktorens van Rijswijk temidden van
het geboomte verrijzen.
De Rijswijkseweg
was, in de tijd dat het gezin Kortland er woonde, een van de drukste wegen
van ons land.
Het was een brede weg die toegang gaf aan het centrum met aan het andere
eind, het voor velen welbekende, Rijswijkseplein.
Door de straat reden elektrisch aangedreven trams. De lijnen 1-1 en 1-3
van de Haagsche Tramweg Maatschappij, echter niemand noemde de lijnen
zo maar men sprak over de Delftenaar en de Voorburgenaar. Ze reden vanuit
het centrum (Turfmarkt) naar Delft en vanaf 16 maart 1934 naar Voorburg.
Op 1 juli
1924 reed de eerste elektrische tram, voorheen een stoomtram, naar Delft.
Daarvoor, geloof het of niet, reed een paardetram van 1866 tot 1887 naar
Delft. Deze had op de Rijswijkseweg nabij het later gebouwde spoorviaduct
(1888 ) een tramremise. Later
werd dat de stoomtramremise, toen de stoomtractie werd vervangen door
de elektrische, werden het de paardenstallen van de firma van Gend en
Loos.
De paardentrams
en later de stoomtrams vertrokken van het Huygenspark, over de Rijswijkseweg,
de Haagweg, reden stapvoets over een toen zeer smalle Hoornbrug, langs
het Rijn-Schiekanaal, door iedereen gewoon de Vliet genoemd, via de Delftweg
naar Delft. De gehele
tramlijn was grotendeels enkelspoor, later door de komst van de elektrische
tram werd het traject geheel dubbelsporig uitgevoerd.
De elektrische
trams die door onze straat reden waren grote vier-assige motorrijtuigen
met aanhangwagen, deze aanhangwagens noemde wij thuis naar Rotterdams
gebruik bijwagens.
Op warme
zomerse dagen reed deze tram met twee aanhangwagens, een zogenaamd konvooi,
voor de vele reizigers die een dagje op het strand van Scheveningen wilden
door brengen. Zij moesten in het centrum overstappen op de lijnen 8 of
9, die dan met open aanhangwagens (zomerrijtuigen) reden, de open tram
genaamd.
De lijn
naar Voorburg werd ook met zwaar materieel gereden. Deze motorwagens werden
na de Tweede Wereldoorlog in dienst gesteld. Ze waren overgenomen van
De Limburgsche Tramwegmaatschappij, die besloten had haar intercommunale
lijn te vervangen door autobustractie. Het tarief,
in de jaren vijftig, was f. 0,25 voor een enkele reis met overstapbevoegdheid
en f. 0,13 voor een kinderbiljet.
New York
New York
City ofwel the Big Apple, wie kent die stad niet? Een stad met ruim 7
miljoen inwoners.
In 1626 kocht Peter Minuit het eiland Manhattan van de Indianen en betaalde
ze met snuisterijen ter waarde van 60 gulden. Een paar jaar later kreeg
het de naam Nieuw Amsterdam.
Vanaf 1656 werd de naam veranderd in New York door de Engelsen toen die
Nieuw Amsterdam op de Hollanders veroverde.
De vrede werd getekend in de Nederlandse plaats Breukelen, waar Brooklyn
naar vernoemd is.
Een stad die we tegenwoordig kennen van het World Trade Center*,
Wall Street, het Guggenheim Museum en the majestic Statue of Liberty.
Wie kent het niet, Broadway met zijn theaters, New York telt maar liefst
4500 theaters.
En wat denk je van de Verenigde Naties en de stad herbergt nog veel meer
internationale organisaties.
Het Chelsea Hotel (1883) waar vele bekende kunstenaars, artiesten en schrijvers
wonen en gewoond hebben, denk hierbij aan Mark Twain, Arthur Miller en
Andy Warhol.

De vele
parken, zoals het Central Park, en daar zijn we weer, het Van Cortlandt
Park.
In dergelijke parken, die in de buitenwijken gesitueerd zijn, wordt veel
sport bedreven, zoals baseball, football en tennis, op Flushing Meadow, het
National Tennis Center.
Maar het
meest bekend van de stad zijn de skyscrapers, waarvan de Chrysler Building,
77 etages en 313 meter hoog en het Empire State Building, 102 etages en
448 meter hoog, er enkele van zijn.
Wat ook kenmerkend is op Manhattan is de stoom wat uit het asfalt lijkt
op te stijgen. Een soort stadsverwarming "to powering the buildings,
for air conditioning and heating systems".
Zou deze wereldstad er zijn door toedoen van een tak van de familie Kortland?
Waarschijnlijk niet, toch vind je in New York sporen terug van de Cortlandt
family.
Een aardige collega van Inge, Peter-John, die laatst met zijn vrouw Dana
in The Big Apple was, heeft wat voor ons rondgekeken en vond enkele sporen
terug, getuige een paar foto's die hij tijdens zijn verblijf aldaar voor
ons gemaakt heeft.

*Manhattan
financial district 11 september 2001. Het World Trade Center, ook wel
de Twin Towers genoemd, is niet meer. Om 08:48 crasht een gekaapte Boeing
767 van American Airlines, vlucht 11, de noordelijke WTC-toren . Vijftien
minuten later, het is dan 09:03, crasht een eveneens gekaapte Boeing,
ook een 767, van United Airlines, vlucht 175, de zuidelijke WTC-toren.
Ongeveer een uur later om 10:05 stort de zuidelijke WTC-toren in. Het
zelfde gebeurd om 10:28 met de noordelijke toren. Ruim vijfduizend mensen,
zowel diegenen die in de twee gekaapte toestellen zaten, als zij in
de twee gebouwen werkten verliezen met deze terroristische aanslag het
leven.
De naast het WTC gelegen Cortlandt Street (zie foto) is getuige van
deze lafhartige daad en ligt vol puin. De straat is de straat niet meer,
New York is New York niet meer, de wereld is sinds 11 september 2001
voor altijd veranderd.

Kerkhof

Het
moet nu al zo'n 15 jaar geleden zijn, dat we een indienststelling hadden
van een seininstallatie op de spoorlijn Den Haag-Leiden. De maanden er
voor hadden mijn collega's en ik dit technische hoogstandje op het kantoor
in Utrecht bedacht en uitgewerkt. De aannemer van het spoor, de firma
Electro Rail, had de installatie aangelegd. Daarna moest deze worden getest
en in dienst gesteld worden.
Het was eind april en het testen werd het liefst in het weekend en in
de nacht gedaan, omdat er dan geen treinverkeer was. Nico Populier zou
de test uitvoeren met behulp van een aantal techneuten waarvan ik er één
van was.
Enkelen van ons stonden in de zogenaamde relaishuizen en anderen in de
polder bij de diverse relaiskasten.
Mij was gevraagt of ik bij relaiskast 413 wilde gaan staan, om de verschillende
standen van de relais (elektrische schakelaars) te bekijken en deze aan
Nico, via een telefoon vanuit de relaiskast, door te geven gedurende de
gehele test. Eerst zou een andere collega dat doen, maar toen hij vernam
dat kast 413 naast het oude kerkhof stond, werd hij onzeker en vroeg of
hij toch maar alstublieft ergens anders ingezet kon worden.
Ik kende het het baanvak nog goed uit mijn vorige functie en zag geen
probleem om bij dat oude kerkhof te gaan staan. Ik had daar nog nooit
een geest gezien, die moeizaam de deksteen van zijn graf probeerde af
te schuiven, om hierna de achteloze nachtelijke wandelaar de stuipen op
het lijf te jagen. Nooit had ik daar, als ik daar vroeger weleens was
om een storing te verhelpen, een angstige kreet door de nacht gehoord.
Dus werd ik gevraagd.

Eigenlijk
zou ik mijn werkzaamheden in een warm relaishuis hebben, maar om mijn
collega's ter wille te zijn stemde ik er in toe.
Ik werd met een busje van het seinhuis op het Hollandse Spoor station
naar het gewraakte kerkhof gebracht. Daar stapte ik uit en liep langs
het grafveld naar de spoorbaan, ik stak de spoorrails over en na enkele
meters was ik bij relaiskast 413. Ik opende de kast met een sleutel en
zocht verbinding via de telefoon met Nico Populier die op het seinhuis
in Den Haag de test zou uitvoeren.
Het zou een lange nacht worden. Af en toe vroeg Nico hoe de standen van
de relais waren, waarna het weer een hele poos stil bleef.
Nu riep een ander collega, Harm genaamd, mij op 'Jan er komt in jouw richting
een vent aan gelopen, hij heeft de trein naar Leiden gemist, dan weet
je dat alvast. Ik heb hem nog gewaarschuwd dat je niet langs het spoor
mag lopen, ik weet niet of hij zich daar iets van aan trekt'. Maar na
een kwartier was er nog steeds niets van de wandelaar te bekennen. Ook
later heb ik niets meer van hem vernomen, vreemd eigenlijk.
Naast het talud beneden mij lag een kleine sloot waar een eend plotseling
begon te kwaken. Ook een andere, niet te benoemen vogel, liet vanuit de
verre duisternis wat van zich horen.
Het was knap koud, zo eind april, een gure noord-westenwind waaide dun
langs mij heen. Ik zocht de luwte van de kast op en dook nog dieper in
mijn warme parka, die ik voor dergelijke gelegenheden had aangeschafd.
De hoorn van de telefoon had ik in mijn zak gedaan. Als Nico mij nodig
had kon hij door middel van een kort piepgeluidje, via de telefoon, dat
aan mij laten weten.
Het werd nevelig en de kou drong door mijn jas heen... Ik haalde uit mijn
binnenzak een pakje sigaretten en stak er één op. De rook
vermengde zich met de vroege ochtendnevel.
Weer klonk
er een kreet van een vogel door de stille nacht en de eend naast mij in
de sloot liet zich niet onbetuigd. Hij fladderde wat op om even verderop
zich weer in het water te laten glijden.
Hoorde ik nu stappen dichter bij komen, toch nog die vent die zijn trein
gemist had? Maar ze kwamen van de andere kant af. Ik gooide mijn sigaret
weg en stak mijn hoofd om de relaiskast om te kijken wie daar nu wel aan
mocht komen. Niets, ook het geluid van voetstappen was er niet meer, alleen
slechts een koude wind die ik in het gezicht kreeg en mij deed huiveren.
De telefoon kraakte even, daarna was het weer stil. Er was nu geen enkel
geluid meer te horen, zelfs de eend naast mij was stil en ook klonken
er geen kreten meer uit de wijde omtrek.
Ik wreef mij in mijn nu koudgeworden handen in een poging ze weer wat
warmer te krijgen. Ik zocht mijn plaats achter de kast weer op en uit
verveling stak ik maar weer eens een sigaret op.
Een mens moet wat.
Ik moet daar een kleine tien minuten gestaan hebben.
In de verte klonk een geluid die mij aan een stoomfluit deed denken. Het
geluid klonk uit de richting van Leiden. Ik dacht nog aan de één
of andere grap toen het weer klonk. Ik liep naar de andere kant van de
kast en tuurde door de nachtelijke nevelflarden heen.
Weer klonk het geluid alleen nu duidelijker en dichterbij, ook was er
nu ver weg een licht waar te nemen.
Even dacht ik dat er een stoomtrein aan kwam, maar deze gedachte verwierp
ik meteen. Het baanvak was voor onze werkzaamheden afgesloten en wie rijdt
er nu 's nachts met een stoomtrein.
Maar nu waren er duidelijk sissende en blazende geluiden te horen, die
onmiskenbaar van een stoomlocomotief waren.
Het licht van de naderende trein kwam dichterbij. Maar wat zag die aanstormende
trein er vreemd uit. Het leek wel of je er door heen kon kijken. Hij was
zichtbaar en toch ook weer niet.
De wind was ijzig koud geworden en over mijn rug liep een rilling. Ik
kon mij niet meer bewegen, de angst had bezit van mij genomen.

De doorzichtige locomotief met een aantal rijtuigen was nu duidelijk waarneembaar.
Zelfs de machinist, hij hing uit het raampje van de stoomlok met een pet
op en voor zijn ogen een stofbril.
Toen de trein vlakbij was zag ik tot mijn ontzetting dat het gezicht van
de machinist een kale schedel was, waarvan de ogen in de oogkassen ontbraken.
De trein reed met donderend geweld langs mij heen en in het voorbijgaan
zag ik dat achter de ramen van de wagons halfvergane lijken zaten, die
mij door hun hand op te steken, of van wat daar nog van over was, groetten.
Het was een akelig gezicht en ik kon geen woord meer uitbrengen, mij was
de mond gesnoerd.
Een schele harde pieptoon klonk er door de nacht en er werd geroepen 'Jan,
Jan...
Jan kom er eens in', riep Nico door de telefoon.
Plotseling was de griezelige trein verdwenen. Waren de angstaanjagende
zombies naar hun dodenakkers teruggekeerd?
Ik gaf Nico de relaisstanden door.
Hij zei dat we klaar waren met testen en dat ik zo op gehaald zou worden
met "het busje".
De eend fladderde wat en liet een welluidend gekwaak horen, ook de andere
vogels zongen om het hardst om de nieuwe dag te verwelkomen.
De eerste zonnestralen lieten hun licht op de oude zerken van het kerkhof
vallen.
Op visite
Het is
alweer een poosje geleden dat we, de kinderen waren nog klein, bij opa
en oma op een zondagmiddag op visite gingen.
Echt uitslapen was er voor mij, op de zondagochtend, niet bij. Kleine
kinderen vinden het, zeker in het weekend, zonde van de tijd om je dag
op zon manier te besteden.
Iets voor achten stond ik op, Inge bleef nog even in bed liggen, want
om acht uur begon op de radio na een kort nieuwsbulletin, het kinderprogramma
'Ko de boswachter' dat ik samen met de kinderen beluisterde.
Hierna werd er door mij koffie en thee gezet en een smakelijk ontbijtje
in de keuken bereid. Danarolles met een plakje kaas er in en een zacht
gekookt eitje. In de tussentijd was Inge opgestaan en kon het gezin even
later aan tafel om het ontbijt te nuttigen.
Nadat we ons, ieder op zijn beurt, gedoucht en aangekleed hadden, maakten
we aanstalten om naar opa en oma te vertrekken. Het was een mooie lentedag
toen we met ons vieren door de nog stille straten, die voor de zondagochtend
zo kenmerkend zijn, naar het station liepen.
Ruim een uur later kwamen wij, vervoerd met trein en tram, bij mijn schoonouders
aan. We belden aan en korte tijd later ging de voordeur open.
Daar stond oma met een glimlach van oor tot oor en begroette allerhartelijkst
haar kleinkinderen. Als ouder kom je dan op een tweede plaats, hetgeen
ook niet erg is. Opas en omas hebben het recht hun kleinkinderen
te beminnen en te verwennen, iets wat de ouders later weer mogen opknappen
om de kleintjes weer in het gareel te krijgen.
Er werd gekust en handen geschud, onder de woorden 'fijn dat jullie er
zijn' en 'hoe is het met jullie'. Op een dergelijke plichtplegingen antwoordde
je dan met 'prima en met jullie', terwijl je ze daags er voor nog door
de telefoon gesproken had.
'Koffie' riep oma, 'ja graag' riepen we terug en namen plaats in de woonkamer.
Nu sprak oma nog alleen met haar kleinkinderen en met mijn schoonvader
nam ik het weer door.
'Prachtige dag zo in de lente', riep hij uit, 'ja' antwoordde ik, 'het
is zelfs aan de zachte kant vandaag'.
Zo converseerden wij tot de lunch en er na. Er werd gesproken over het
werk, gediscussieerd over de politiek en uiteraard werd er gepraat over
en met de kinderen.
Om een uur of drie zei oma, 'zullen we naar het Zuiderpark gaan, het is
nu nog mooi weer'.
Zo gezegd, zo gedaan, en een klein half uur later liep de familie in het
park te wandelen.
Er werd haltgehouden bij de vijver, waar grote vissen uit je hand aten,
iets wat onze kinderen bijzonder amuseerde. Het begon kil te worden in
het park, een straffe wind uit zee bracht koele lucht de stad in. Tijd
om op huis aan te gaan, zei opa.
Enige tijd later zaten wij in het warme en gezellig huis van mijn schoonouders,
te genieten van een drankje met een versnapering. Het werd zelfs nog gezelliger
toen de glazen voor een tweede en een derde keer gevuld werden. 'Ik ga
maar eens naar de keuken', zei mijn schoonmoeder, 'want ik denk dat we,
en zeker de kinderen, trek krijgen'.
Geluiden van potten en pannen klonken vanuit de keuken, gevolgd door allerlei
geuren die bij het kookproces vrij kwamen.
We schaarden ons rond de al gedekte eettafel, terwijl Inge en mijn schoonmoeder
de spijzen binnen brachten en op de tafel plaatsten.
We aten er goed van en toen we verzadigd waren werd na een korte pauze
het klapstuk van de maaltijd geserveerd.
Het toetje!

Iedere
rechtgeaarde oma maakt voor haar kleinkinderen een zelfgemaakt toetje,
zo ook mijn schoonmoeder. Op de wangen van onze kinderen kwam een blos,
want dit toetje zag er wel heel smakelijk uit.
Het was een dessert met vruchtjes er in die door een witvriendelijke massa
werden omhuld.
'Dit toetje ziet er erg aantrekkelijk uit', riep ik nog, niet wetende
wat mij te wachten stond.
De dessertlepel wilde slechts met moeite het toetje in, het leek als het
ware dat het toetje de lepel weer terug duwde.
Met veel moeite kreeg ik een klein hapje op de lepel en stak dit kleine
witte brokje in mijn mond. Het kauwen begon...
Moeizaam gingen ook de kaken van de andere tafelgenoten, op en neer. Het
was nu nog een kwestie van geconcentreerd kauwen en slikken.
Het was stil aan tafel, alleen het geluid van kauwende mensen was te horen.
Het lukte mij om het brokje in te slikken, mijn maag zal het wel klein
krijgen, dacht ik, maar het leek wel of het volume van het hapje alsmaar
toenam.
Er vond nu chemische reactie tussen het toetje en het in mijn maag aanwezige
maagzuur plaats.
Ik kreeg het gevoel dat ik opzwol, en ik niet alleen.
'Ik zit al vol oma', zei mijn dochter, terwijl mijn zoon nog één
zon stukje probeerde. Oma had het per slot van rekening ook voor
hem gemaakt.
Dan legde hij resoluut de dessertlepel neer, 'ik plof oma', riep hij uit.
Heel even bleef het nog stil, maar toen barstte iedereen in lachen uit,
het was ook echt niet weg te krijgen.
'Dit is betonpudding', opperde ik, Inge had het over muurvuller en zei
onder het lachen door, 'sorry hoor mam', en opa had het over kwaliteitsmetselspecie.
Oma en de kinderen lachten alleen maar.
Mijn volle maag schudde van het lachen, wat de spijsvertering wel ten
goede kwam.
Ik vermoed dat een dergelijke pudding, in een reddingsvlot, naast de scheepsbeschuiten
niet zou misstaan.

Voor
die rederijen en voor alle andere geïntresseerden is het recept natuurlijk
op te vragen via de E-mail van mijn schoonmoeder onder vermelding van
"betonpudding".
Mochten er familieleden en vrienden zijn die mijn schoonouders in de komende
tijd zullen gaan bezoeken, en gevraagd wordt, 'eten jullie mee' , dan
kunnen jullie dat gerust doen.
Deze bijzondere pudding, met ingekapselde vruchtjes, staat niet meer op
het menu.
KidZ
beertje boris
Beertje
Boris staat voor het raam te kijken. Mam, vraagt hij, mag ik buiten spelen.
Natuurlijk Boris, zegt mam.
Maar kijk je wel uit voor de sloot achter ons huis. Ja mam, zegt beertje
Boris.

Het is
een mooie dag. De zon schijnt en de vogeltjes zingen. Maar waar zal ik
mee gaan spelen, denkt Boris. Met mijn mooie grote gele kiepauto, die
ik van oma gekregen heb, of zal ik gaan vliegeren. Beertje Boris kijkt
of er wel genoeg wind staat. Helaas, de blaadjes van de bomen bewegen
nauwelijks. Met mijn vriendje Ben kan ik ook niet spelen. Hij is niet
thuis. Hij is met zijn moeder mee naar de stad. Nieuwe kleren kopen.
Dan denkt
hij opeens ...ik ga met mijn bal spelen. Hij loopt naar zijn kamertje.
Hij pakt uit de speelgoedkist zijn bal en loopt weer terug. Mam ik ga,
roept Boris tegen zijn moeder. Daar rolt de bal over de grond. Boris rent
er achteraan. Dan geeft hij de bal een schop en nog eens en nog eens.
Plons...
De bal is in de sloot gerold. Beteuterd kijkt ons beertje naar de bal.
Hij drijft helemaal in het midden van de sloot. Wat nu denkt Boris. Dan
krijgt hij een idee. Uit de schuur haalt hij de hark van zijn papa. Kan
hij nu bij zijn bal komen? Nee, net niet. Dan rekt beertje Boris zich
uit. Bijna kan hij bij de bal. Hij komt nog net een stukje tekort. Nog
iets verder proberen. Plons...
Nu ligt
ons beertje ook in het water van de sloot. Help, help mama, roept hij.
Zijn moeder die in de keuken bezig is heeft het allemaal gezien. Snel
gaat ze naar hem toe. Ik had je nog zo gewaarschuwd, zegt ze. Dan strekt
ze haar arm uit en haalt Boris uit de sloot. Met papas zijn hark
vist mam ook de bal uit de sloot. Gauw naar binnen beertje, zegt ze dan.
Even later
zit ons beertje in een warm bad. Als hij weer helemaal schoon is krijgt
hij lekkere chocolademelk voor de schrik. Mamma moet er om lachen en beertje
Boris ook.
©tekening sander de fouw
De tandem
Zoals
de trouwe lezer van deze site wel van mij gewend is, weer een verhaal
over de jaren 50.
Niet omdat deze tijd zo plezierig was, het was een saaie en een heel brave
tijd, dus als er toen iets leuks gebeurde, vergeet je dat je hele leven
niet. Zo ook het verhaal over de tandem.
Nederland
was bezig met de wederopbouw.
Zo goed als de meeste van ons het nu hebben, hadden we het in die jaren
dus niet. Toen was het een tijd dat ieder dubbeltje moest worden omgedraaid,
met andere woorden we hadden het toen, wat men noemt, niet breed.
Slechts een enkeling was in het bezit van een auto.
Wij niet, wij hadden een tandem, omdat mijn moeder in dat "drukke
verkeer" niet alleen durfde te fietsen.
Ik had nog geen fiets, daar was ik nog te klein voor, maar mijn beide
broers, Joop en Dirk, wel.
Ik mocht dus bij mijn ouders achterop, iets wat ik nou niet zo erg geslaagd
vond.
Je had van die kinderen die ons dan zagen fietsen, die in lachen uitbarsten
en hun ouders riepen met de mededeling: "kijk eens mamma een tweelingfiets".
Ik kon dat niet zo waarderen en ik schaamde me ook wel een beetje om mijn
moeder.
Waarom was zij toch niet zoals die andere moeders, die wel alleen durfden
te fietsen.
We gingen ook al niet met vakantie, wij gingen dagjes uit, met meestal
als eindbestemming het in de duinen gelegen Meyendel.
Het was een prachtige doordeweekse dag in de zomer. Wij, de kinderen, hadden zomervakantie, maar mijn vader werkte gewoon.
Er moest natuurlijk brood op de plank komen.
Nadat we het avondeten hadden genuttigd, stelde mijn vader voor om nog
een stukje te fietsen, het was ook zulk prachtig weer en het was toch
nog lang licht.
Hierover dachten mijn broers wel anders. Zij gingen op zo'n prachtige
avond liever een balletje trappen of iets dergelijks, maar we waren nu
eenmaal een hecht gezin, dus mochten zij met tegenzin hun beide beentjes
op de pedalen laten ronddraaien.
De fietsen werden van het portiek gedragen en keurig opgesteld voordat
de reis een aanvang nam.
Eerst de tandem, vader en moeder en kleine Janneman, dan kwam mijn broer
Dirk en daar achter mijn oudste broer Joop. In deze volgorde diende de
gehele weg gereden te worden. Mijn vader, de captain, voerde het peloton
aan.
Het moet een uur of zeven geweest zijn dat we vertrokken met, en je raadt
het wel, bestemming Meyendel.

Over de
Rijswijkseweg naar het Rijswijkseplein, over het Schenkviaduct en de Schenkkade.
Verder weet ik het niet zo precies, maar dat doet er ook niet zo toe.
In ieder geval kwamen we uit op de Landscheidingsweg richting Wassenaar.
We sloegen de Zijdeweg in en rechtsaf de Buurtweg op. Als we de Waldeck
Pyrmontlaan in sloegen, werden we omringd door kapitale Wassenaarse villa's.
Ja, zo zou het ook kunnen zijn, als mijn vader geen amtenaar was geworden,
maar een gewiekst zakenman.
Maar goed,
het weer was heerlijk en de vogels vloten ieder hun eigen lied. Tjilp,
tjilp.
Nog een keer linksaf en daar fietste het gehele gezin op de Meyendelseweg.
Links met de weg mee en daar doemde het ruige duinlandschap op.
Daar reden we over flauw hellende en dalende fietspaden. Het gezin genoot
met volle teugen, de zuurstofrijke duinlucht inademend, of waren het alleen
onze ouders? Na een twintig, vijfentwintig minuten dook er een vijfsprong
op.
Links zo die gaat, sprak mijn vader. En daar reden we over flauw hellende
en dalende fietspaden, nog steeds genietend van het prachtige duinlandschap
en de nu toch ook al ondergaande zon.
Het duinpark lag daar in de rode zonnegloed, toen we een vijfsprong naderde.
Verdomme, zei mijn vader, hier zijn we daarnet toch ook al geweest.
Het peloton stopte. Enigszins woest keek mijn vader in het rond.
'Ik denk rechtsaf Jan', sprak mijn moeder tegen mijn vader. 'Wat weet
jij daar nu van', bromde hij, 'we gaan linksaf, dat pad in'. Met de pest
in zijn lichaam ging hij weer op de pedalen staan.
Daar fietste het gezin, ja nu weten jullie lezers het wel, in een steeds
donker wordend duingebied.
Mijn beide
broers werden het nu ook wel een beetje zat, en enigszins vermoeid fietsten
ze over de al bekende paden voort. Dit is alweer de derde keer, verdomme,
zei Joop tegen Dirk, dat ik hier rij. Dirk beaamde dat en Joop zei nog
iets wat niet voor publicatie geschikt is.
De fietsdynamo's werden op de banden geplaatst en drie witte en rode lichtjes
schenen door het al bijna nachtelijk donker.
Ik, als kleine jongen, vond het bijzonder spannend, nu was ik het die
met volle teugen genoot, ondanks het gebrom van mijn vader en de troostende
woorden van mijn moeder, richting mijn vader.
Daar was hij weer, de vijfsprong...
Doordat het nu aardedonker was geworden, waren de lichtjes van Wassenaar
aan de rechterzijde goed zichtbaar. Dankzij dit fenomeen van licht in
de duisternis zijn we die avond toch weer thuis gekomen.
Ik denk dat ik het niet hoeft te zeggen, maar op de terugweg werd er niet
meer gesproken, er werd slechts gefietst en gezwegen.
Alleen ik had het naar mijn zin, dit was de eerste keer dat ik het niet
erg vond om achterop een tandem te zitten.

Storm
Het
is juni 1957 er staat een zuidwesterstorm op Neerlands kust. Het was geen
weer om buiten te spelen had mijn moeder gezegd.
Op Scheveningen sloegen de golven tegen de waterkering van de boulevard.
De storm nam het opspattende water mee, waardoor er grote plassen ontstonden
op het wegdek. Er lopen was praktisch onmogelijk. Donkere wolken partijen
werden vanuit zee met grote snelheid het land in gedreven.
Dakpannen werden van de huizen gelicht om vervolgens in stukken op de
straat uiteen te vallen. Vensters werden door de kracht van de storm ingedrukt
en kleine kleedjes, schilderijtjes en dergelijk klein meubilair werd door
de kamer geslingerd.
Ons
huis, dat in het oostelijk deel van Den Haag lag, kraakte in zijn voegen.
Door kieren en spleten blies de tot orkaankracht toegenomen storm ons
huis binnen. Deuren rammelden in hun sponning, ruiten, waarvan de regen
diagonaal naar beneden liep, trilden. De forse bomen op de Rijswijkseweg
bogen hun toppen en werden voor een deel van hun pas verworven bladertooi
beroofd. De straatlantaarns, die door middel van kabels over de weg hingen,
zwiepten heen en weer.
Nee, het was voor mijn broers en mij, als achtjarig knaapje geen weer
om het vertier op straat te zoeken. Wij zaten enigszins angstig in de
huiskamer waar de luidspreker van de radiodistributie het gehuil
van de wind probeerde te overstemmen. Twee reebruine ogen keken
de jager aan zongen de Selveras. Dat waren de zusjes Mieke
en Zus Bos. Ze hadden slecht twee grote hits gehad waarvan deze er één
van was. De andere hit was De postkoets. In die dagen was
de radio nog niet door de televisie verdrongen. De televisie was pas in
opkomst. Vele artiesten kende het fenomeen radio toen. Denk maar eens
aan de Ramblers met Theo Uden Masman, (Maar wij komen terug
.)
en aan Tom Ehrich die in Rijswijk op de Rembrandtkade woonde, een kwartier
lopen van ons huis. Dat zon bekende Nederlander zo dich bij woonde
vonden wij kinderen wel heel bijzonder. Ja, toen was je al een hele bink
als je op de radio kwam.
Ook Arie Maasland kwam uit onze wijk, de molenbuurt bij ons achter, de
muzikaal leider van het Tango orkest Malando.
Andere namen uit die tijd waren o.a. de Skymasters, de Kilima Hawaiins,
de brave Max van Praag, jazzdeskundige Michiel de Ruiter, correspondent
Pete Felleman, Victor Sylvester met viool en niet te vergeten Eddy Christiani.
De man van Zonnig Madeira, land van liefde en zon.
In
het begin van de avond kwam mijn vader thuis. Hij droeg regenpijpen en
overschoenen en uiteraard in die tijd een alpinopet. Nee, de pet droeg
hij niet, hij had hem in zijn binnenzak van zijn regenjas gestoken. Met
een dergelijke storm zou je hem toch maar kwijt raken. Veel mannen droegen
hoeden en petten en hoeveel waren er met deze weersomstandigheden al niet
van het hoofd gewaaid. In mijn gedachten zie ik ze met versnelde pas achter
hun hoofddeksel aan lopen, om hem als het enigszins mogelijk was veilig
te stellen, zodat hij bij betere omstandigheden fier op het hoofd
weer gedragen kon worden. Beneden aan de trap ontdeed mijn vader zich
van zijn regenkleding en klom de trap op om mijn moeder en wij, de kinderen,
te begroeten.
Iedere ochtend klom hij op de fiets om naar het station te rijden. Daar
nam hij de trein richting Rotterdam waar hij werkte. Ook maakte mijn moeder
's morgens, iedere morgen, gebakken eieren met spek voor hem klaar die
hij in een papieren boterhamzakje mee naar zijn werk nam. Hij werkte in
de haven, maar gebakken eieren met spek had hij voor zware arbeid niet
nodig, hij zat gewoon op kantoor. Hij vond het gewoon lekker en van cholesterol
hadden wij nog nooit gehoord.
Maar nu was hij thuis en mijn moeder bracht hem een handdoek waarmee hij
zijn gezicht en handen kon afdrogen. Wat een beestenweer verzuchtte hij.
De weersverwachting op de radio werd die avond regelmatig beluisterd.
Zware tot zeer zware storm aan de kust, in het binnenland zware windstoten.
Er werd nog wat kolen voor de potkachel in de huiskamer uit de kolenkast
op het balkon naast de keuken gehaald. Houd de keukendeur goed vast
riep mijn moeder. Het was niet de eerste keer dat hij bij storm uit je
handen sloeg, met als resultaat dat het raam van gruzelementen sloeg.
Dan moesten mijn broers de volgende dag een nieuwe ruit bij de firma Joutze
halen met de daarbij behorende stopverf. Met dergelijk weer was het altijd
druk bij de glashandel daar bij de Laakbrug op de hoek van de Rijswijkseweg.
Ik denk dat de kwaliteit van het glas van toen van een minder goede samenstelling
was.
Het was op deze voorzomerse dag alweer vroeg donker en ondertussen
was het weer bedtijd geworden. In mijn kamertje aan de voorzijde van het
huis dansten de schaduwen, die door de heen en weer zwiepende straatlantaarns
veroorzaakt werden. Samen met de huilende en bulderende storm een angstaanjagend
geheel. In die nacht gebeurde het.
Wij hadden voor ons huis, waar wij stellig van overtuigd waren, de hoogste
en mooiste boom van de straat. Zeker in dat deel van de straat dat wij
kinderen konden overzien.
Toen ik die volgende ochtend de overgordijnen van mijn kamertje opentrok
sloeg mijn hart over. Onze mooie grote boom was nu slechts een soort struik
op een stam. De top van onze boom lag even verderop op straat. Hij had
zich kranig verweerd, maar tegen deze storm was hij niet opgewassen. Nu
moesten we leven met de kleinste boom van de Rijswijkseweg.
Het leed heeft niet al te lang geduurd, waardoor ons jeugdtrauma niet
te grote gevolgen kende. Enkele
jaren later werd de weg gereconstrueerd. Alle bomen werden weggehaald.
In die jaren werd daar niet tegen geprotesteerd en wij zeker niet. Het
is toch om je dood te schamen zon vormeloze boom. Tussen de nieuwe
hoofdrijbaan en de zogenaamde ventweg werd een kleine strook groen aangelegd.
Er werden daar jonge bomen geplaatst met kleine struikjes er tussen. Nu
alweer tientallen jaren verder zijn de jonge boompjes van toen alweer
uitgegroeid tot statige stadse bomen. Ik zag ze staan toen ik een poosje
terug weer door de straat reed waar mijn geboortehuis staat. Als het nu
maar niet gaat stormen.
Het gebeurde in Sitges
Het gebeurde
in Sitges dat we er achter kwamen dat we de pindakaas vergeten hadden.
Die lezers die ons niet zo goed kennen even een verduidelijking. We hadden
besloten om met ons gezin, dat uit zeven personen bestaat, op vakantie
naar Spanje te gaan. Menigeen
zal denken weer van die Hollanders die zelf hun voedingsmiddelen meenemen
op vakantie, omdat wat de boer niet kent dat vreet hij nu éénmaal
niet.
Dus niet, ik zal het uitleggen.
In Spanje woont al jaren de zus van mijn vrouw Inge.
Deze zus, Terry genaamd, is getrouwd met een Catalaanse man, onze zwager,
die Antonio heet.
Nu denken we allemaal dat wat je van ver haalt lekker is, en dat is dus
ook zo.
Zo ook bepaalde levensmiddelen die in Spanje nu éénmaal
niet bij de supermerkado verkrijgbaar zijn, o.a. pindakaas. Om het nu
nog gekker te maken nemen we zelfs haring voor ze mee.
Maar goed, de pindakaas hadden we vergeten. 
Als
je op vakantie gaat is het ervoor altijd wel een beetje hectisch, wat
moet er allemaal mee en hoeveel koffers kunnenwe daarvoor gebruiken,
zodat je wel eens wat kan vergeten.
We hebben daar een fantastische vakantie gehad, beter kan je je natuurlijk
niet wensen, maar voor een schrijver is dat een klein probleem. Als ik
nu zou schrijven hoe fijn en hoe mooi alles was en dat ook nog eens uitgebreid
in geuren en kleuren aan jullie zou vertellen liggen jullie wellicht na
enige regels al te braken voor het beeldscherm.
Temeer
omdat dit verhaal ook nog over pindakaas gaat en misschien houden jullie
helemaal niet van pindakaas.
Het enkele incidentje dat er plaats vond, was dat ik na het incheken als
enige van het hele gezin werd gefouilleerd. Maar iedereen vond dat weer
heel normaal.
Niemand van mijn gezin vond dat daar iets op tegen was. Je hebt je gezicht
ook niet mee, zeiden ze.
Ik wist dus dat ik in de vakantie niet veel morele steun te verwachten
had.
Onze vlucht ging van Amsterdam naar Barcelona en na twee uurtjes vliegen
kwamen we even na acht uur
's avonds op vrijdag 25 mei 2001 in de Catalaanse hoofdstad aan.
Tijdens
de vlucht mocht ik van één van mijn kinderen, die naar de
naam Robert-Jan luistert, vernemen dat de vleugeluiteinden van het vliegtuig
wel heel erg heen en weer zwiepten. Dank je wel, jongen. Dit konden we
in de cabine goed voelen, alles trilde en schudde.
Aangezien de stewardessen gewoon met hun werkzaamheden doorgingen, dacht
ik dat het wel zo'n vaart niet zou lopen.
We kwamen dan ook veilig op de Spaanse luchthaven aan.
Nadat Inge en de kinderen de koffers, zonder pindakaas uiteraard, bijeen
hadden gezocht en ik enigzins stiekum achter een reusachtige pilaar een
sigaretje had gerookt, na uren zonder gezeten te hebben, liepen we naar
de uitgang.
Daar werden
we door de bijna gehele Spaanse familie opgewacht en begroet. Er werd
gekust en handen geschud, je kent dat allemaal wel.
We gingen met z'n allen naar de parkeerplaats, waar ze hun auto's geparkeerd
hadden, en reden van Barcelona naar het schilderachtige badplaatsje Sitges, nou
plaatsje, het is de laatste jaren wel stevig gegroeid. Sitges lag er in
de late avondzon stralend bij aan een azuurblauwe Middellandse Zee.
Inge
en ik werden bij ons hotel, Hotel Capri, afgezet en de kinderen gingen
met hun oom en tante mee, om daar de komende tijd te logeren.
Later die avond kwamen wij naar hun toe om de meegebrachte versnaperingen
aan mijn schoonzusje en zwager te overhandigen.
En toen gebeurde het, we waren de pindakaas vergeten.
Deze cruciale fout werd gelukkig goed opgevangen door de Spaanse familie,
maar we waren het toch vergeten.
Al snel zat ik achter een borrel, ook daar kennen ze mij goed, en kwam
het woord pindakaas in mijn vocabulaire niet meer voor.
Ook
de rest van onze vakantie heb ik er niet meer aan gedacht, niet omdat
ik de gehele vakantie in een benevelde toestand was, maar zoals ik al
reeds eerder heb opgemerkt, het was nu éénmaal een fantastische
vakantie.
Ik denk dat er nu enige lezers beginnen te twijfelen, maar heus het is
echt waar.
Ik zal nu enkele gebeurtenissen opnoemen, om dit te onderbouwen, zulks
om iedere twijfel weg te nemen.
Zondag
27 mei, picknick bij een nicht en een aangetrouwde neef van Antonio,
een halfuurtje rijden met de auto landinwaarts.
Je kent dat wel van films, zo'n lange tafel, onder de bomen, met flessen
rode en witte wijn, brood, gegrild lams- en kippevlees, allerlei spijzen,
noem maar op.
Dat met de hele Spaans-Nederlandse familie, in totaal 16 personen.
Ook onze neef Adryan, met dochter Neisha, en nicht Natalia waren met hun
partners respectievelijk Noemi en Roger aanwezig.
Heerlijk gegeten, en dat zonder pindakaas...
We hadden de vakantie in mei gepland, dan is het namelijk niet zo warm.
Toen wij er waren liep de temperatuur al snel op, er was sprake
van een kleine hittegolf, een hogedrukgebied dat tijdens onze aanwezigheid
daar, niet van wijken wist.
Ondanks deze hitte was het tijdens de picknick onder de bomen goed uit
te houden.
 
Woensdag
29 mei, dagje Barcelona Het is een snikhete dag, maar vol goede moed wachtten wij
met zijn allen op de toeristische bus, een dubbeldekker waarvan de bovenste
verdieping geheel open is, die door het stedelijk openbaar vervoer geëxploiteerd
wordt.
Nadat we waren ingestapt reed deze bus langs allerlei monumenten en wetenswaardigheden
van de stad. Over het algemeen gebouwen of bouwsels ontworpen door de Spaanse
Catalaanse architect Gaudí (1852-1926). Bij zo'n monument kan je
de bus verlaten en als je na een poosje bent uitgekeken wacht je gewoon
op de volgende bus om je tour te vervolgen.
Als je Gaudí zegt, zeg je Barcelona en als je Barcelona zegt, zeg
je Gaudí.Daar
reden we langs de Casa Batlló en even verderop lag de immense kathedraal
La Sagrada Familia, waar nog steeds aan gewerkt wordt.
Een paar haltes verder stapten we uit bij het Parc Güell.
Het Parc Güell ligt op een heuvel, de bus echter, stopt onderaan
deze heuvel, hetgeen betekent dat men een lange rechte behoorlijk steile
weg omhoog moet lopen.
Na een manmoedige klim, aan de schaduwkant van de straat, kwamen we bij
de ingang van het park, dat in de hitte lag te dampen.
Mooi park, daar niet van, en een prachting panoramisch uitzicht over de
stad, maar het is zo warm
We besloten daarom ook, na even gerust te hebben, onze schoondochter Ineke,
de vrouw van Robert-Jan, is momenteel in een tijdelijke toestand dat het
klimmen voor haar toch wel wat zwaar is, onze weg te vervolgen naar de
uitgang van het park. Er volgde
nu een kronkelende weg terug naar de voet van de heuvel.
Badend in het zweet daalden we af. Een oudere vrouw passeert ons breed
glimlachend en vrolijk groetend.
Je zal daar maar wonen zo bovenop de heuvel.
Stel je eens voor, je hebt beneden je dagelijkse boodschappen gedaan.
Klimt de steile weg naar boven naar je huis toe. Je gaat je huis binnen
en loopt door naar de keuken om de boodschappen uit te pakken.
En dan: verdomme, potje pindakaas vergeten...
Beneden
wachtten we weer op de bus die ons langs het stadion van de voetbalclub
Barcelona reed en we stapten in de nabijheid van de boulevard Ramblas
uit, daar zochten we een leuk restaurantje om wat te eten en te drinken. We
slenterden door de binnenstad en aan het eind van de middag keerden we
naar huis en hotel terug.  
Onze dochter
Michelle en schoonzoon Alex kunnen het maar niet laten.
Praktisch iedere schoenenzaak die ze tegenkwamen, en in Sitges zijn dat
er nogal wat, werd door hen bezocht.
Het gevolg was dan ook dat ze aan het eind van de vakantie een aardig
aantal paar mee naar huis moesten te nemen.Inge en
ik hebben tijdens deze vakantie veel gewandeld.
Over de boulevard en dan terug door het achter de boulevard gelegen villapark
waar de welgestelden uit Barcelona hun buitenverblijf hebben.
Fraaie in Moorse stijl gebouwde woningen met rode pannendaken, wit gepleisterd,
met bananenbomen in de tuin en langs de gevels hangende weelderige dieppaarse
bloemen van de bougainville.
Aan de rand van deze wijk lag ons hotel badend in de zon, met fraaigevormde
vrouwenlijven die rond het zwembad lagen te zonnen
Natuurlijk waren er ook mannen en oudere vrouwen rond het zwembad aanwezig,
maar goed, daar ontkom je niet aan.
Aan het eind van de middag zaten wij daar geregeld bij het zwembad in
de tuin in de schaduw van de grootbladerige moerbeibomen wat te lezen.
Zaterdag
2 juni
Antonio heeft een klein, maar zeer mooi vissersbootje, een authentiek zeilbootje.
Aangezien varen één van mijn passies is, terwijl ik de laatste
jaren niet meer over echte zeemansbenen beschik, moest er natuurlijk gevaren
worden, maar om met ons allen te gaan varen was er een grotere boot nodig.
In de haven lag eveneens zo'n prachtige maar grotere zeilboot van bevriende
echtpaar van Antonio, het was een fraai gerestaureerde boot, werkelijk een
beauty.
Deze boot mochten we gebruiken.
Onze zoon Pascal zag dat helemaal zitten en droomde zelfs om zo'n scheepje
zelf te bezitten. Welnu, je weet maar nooit.
Michelle en Ineke zagen dat varen niet zo zitten en gingen daarom niet met
ons mee. We voeren de haven uit op de motor en bleven dat ook doen, daar
je om te zeilen vier bekwame mannen nodig zou hebben, en op Antonio na waren
wij dat niet.
Het was heel bijzonder de kust van Sitges vanuit de zee te zien.
Zondag
3 juni De vakantie is tot een einde gekomen en na een uitgebreide Spaanse maaltijd
bij Terry en Antonio thuis gebruikt te hebben, vlogen we in de avond bruingebrand
naar Nederland terug.
Nederland lag daar koud en nat op ons te wachten.
De meesten van ons wilden eigenlijk direct weer terug, maar helaas, de koek
was op.
Er wordt alweer over een volgende keer gesproken, en als we weer gaan
vergeten we alles, behalve de pindakaas.
Muzikaliteit
Om van
al het gedonder af te zijn, zei mijn vader dat de gehele familie Kortland
a-muzikaal was. Geen van mijn broers noch ik konden dus zeuren om een
gitaar of een ander instrument te verwerven, om ooit die grote artiest
te worden waar we van droomden. 
Nee, wij zouden geen beroemd en gevierd muzikant worden die, in het land
op de bühne van bekende theaters, aanbeden zouden worden door mooie
meisjes die bij het zien van onze verschijning in katzwijm zouden vallen.
Ergens begrepen wij dat ook wel, omdat in een huis bij ons achter, op
een zomerse dag met de ramen open gerepeteerd werd op een trekharmonika.
De trekharmonika, de piano voor de minderbedeelden. Ach Heer, waren er
maar nooit arme mensen geweest.
Telkens weer werd hetzelfde nummer ingezet, om dan in een wirwar van noten
te struikelen enige driekwartsmaten verder. Om over die ellendige toonladders
maar te zwijgen.
Ondanks de a-muzikaliteit van de familie, zongen mijn ouders tijdens de
afwas. Ik moet toegeven het klonk niet slecht, maar zingen tijdens de
afwas hoe verzin je het. Mijn generatie heeft dat nooit begrepen, en daarom
is de afwasmachine uitgevonden. Zingen bij een afwasmachine, nee, dat
gaat lekker niet. Het apparaat kan geen wijs houden en ritmisch is hij
al helemaal niet. Hij zoemt, zuigt, borrelt en spettert alleen maar.
Ons gezin woonde, in Den Haag, tweehoog op een portiekwoning. Op de eerste
verdieping woonde de familie de Koning. Meneer de Koning was muziekpedagoog
en gaf pianoles en zangonderricht.
Dat hebben wij geweten, iedere vrijdagavond kwamen een aantal dames om zich in de zangkunst te laten
scholen. De
dames zongen uit volle borst, wat niet alleen de lucht van de beneden
gelegen etage in beweging bracht, maar via de vloer van ons huis door
resoneerde, waarna ons huis gevuld werd met een akelige vorm van kattengejammer.
Ondanks dat het kinderbedtijd was; ik was een jaar of acht en we moesten
toen nog op zaterdagmorgen naar school, wat ik knap waardeloos vond, was
het onmogelijk om bij dergelijke hoge en messcherpe decibellen, in slaap
te vallen. Zij zongen in een amateur operettevereniging, de Hofstad operette,
die eens per jaar een voorstelling gaf. Het waren de dames van het koor
die aan Wiener Blut of Die Fledermaus, gecomponeerd door de ontsterfelijke
Strauss, enig cachet moesten geven. Ze deden hun best en in gedachten
waren ze Maria Callas of Joan Sutherland.
Meneer de Koning, een klein mannetje met een bochel, zat daar achter de
piano omgeven door het dameskoor wat hoofdzakelijk uit rondborstige vrouwen
bestond.
Hij trachtte de liederen van profane aard zo zuiver mogelijk uit de niet
meer zo fluwelen keeltjes van het koor te krijgen.
De dames zaten wel eens een octaaf te laag of de intonatie was niet correct,
maar zij zongen met passie. Wein, Weib und Gesang.
Als men dan een poosje bezig was geweest, kwam mevrouw de Koning met verse koffie binnen om de keeltjes van de dames te smeren.
Allen zetten zich op de aanwezige stoeltjes neer om de koffie te laten
smaken. Spoedig raakte men in gesprek, wat meestal de laatste roddels
waren.
Hoe groter iemands ellende was, hoe leuker zij dat vonden. Heb je het
gehoord van Bep, die met die rare hoedjes, zei Lies. Ja, zei An, die Bep
die met die charmeur getrouwd is, hoe heet hij ook alweer. Koos, sprak
Truus. Ja, vulde An aan, Koos, hij heeft een ander hé. Het verbaast
me niets, hij heeft het ook bij mij geprobeerd, antwoordde Kaatje en vervolgde,
maar ik hoef die griezel niet.
Als het mijn man was geweest, zei Lies, dan had ik gewacht tot we naar
bed gingen en hij zijn kleren had uitgetrokken en dan had ik hem zo in
zijn blote kont de deur uit gegooid. An, die nog al een grote fantasie
had zag het een en ander al voor zich, ik zie Koos daar al lopen met zijn
handen voor zijn kruis, sprak ze.
Nou, dat kan hij ook wel laten, zei Truus, veel bijzonders zal daar niet
hangen. Hoe weet je dat Truus, zegt Kaatje en barste vervolgens in lachen
uit en roept, staat ie bij Bep voor de deur, Bep, Beppie doe eens open,
hij wordt zo klein. De dames gieren het uit, als een sirene, maar dan
van de brandweer, gaat het geluid door onze verdieping heen en stijgt
hoog boven ons platte dak uit. Meid, ik hou het niet meer, sprak Truus,
ik plas in mijn broek.
Arme
meneer de Koning, hoe kreeg hij zijn koor weer in het gareel? Dames, dames
toe over een maand is daar de uitvoering, we moeten nog veel repeteren.
Het was nu dringen geblazen voor de w.c., alle dames stonden op klappen.
Ja, hoe kreeg meneer de Koning de zo nodige rust weer in de tent, hoe
kalmeerde je de sisters of blues, the ladys of soul.
Hun jurkjes rechttrekkend kwam het gezelschap weer de kamer binnen en
namen hun bladmuziek weer ter hand. Nog een enkele oprisping van één
van de dames en de rust was weergekeerd. De ruimte werd weer gevuld met
het meerstemmig kattengejammer. Tegen een uur of halfelf was de repetitie
afgelopen en keerden de dames luid pratend huiswaarts. Het was dan heerlijk
stil geworden en ik kon mij dan ook overgeven aan een genadige nachtrust.
Laatst raakte ik in gesprek met een muziekliefhebber die de uitvoering
van de alt Marian Anderson in de operette Orphée aux enfers, van
de componist Offenbach, zo bijzonder vond. Ik moest hem teleurstellen,
van operette geen verstand, ik heb dat in mijn jeugd niet meegekregen.
Het Rode Gevaar

In
een ingebouwde kast in de huiskamer hing hij. Aan de binnenkant van de
kastdeur, aan een spijkertje, hing een bruine enveloppe. Wenken voor de
bescherming van uw gezin en uzelf stond er in vette letters op de enveloppe
gedrukt. Tevens stond er 'geef deze envelop met inhoud een vaste plaats
in Uw woning, bedrijf of gebouw.
Ik als kleine jongen, totaal ontwetend van het wereldgebeuren, vond dat
allemaal bijzonder interessant. Het was de tijd van de koude oorlog. In
de enveloppe zat een brochure met aanwijzingen wat te doen bij een luchtaanval.
In het bijzonder een aanval met het atoomwapen die, zo was toentertijd
de gedachten, wel vanuit het oosten zou komen. De Russen waren nu eenmaal
niet te vertrouwen. De expansiedrift van de Sovjet-Unie baarde de westerse
wereld grote zorgen. De Bescherming Bevolking, die ressorteerde onder
het ministerie van Binnenlandse Zaken, had deze raadgevende brochure huis
aan huis laten bezorgen. Waarschijnlijk was het de bedoeling om de burgers
gerust te stellen door allerlei tips te geven bij een onverwacht bombardement.
Binnenshuis:
1. Onmiddellijk dekking zoeken onder tafel, bed, werkbank e.d.
2. Zover mogelijk van ramen en buitenmuren.
Buitenshuis:
1. Spring of duik achter muur, wal, in greppel.
2. In voertuig direct stoppen en op de vloer gaan liggen.
Mijn
ouders hadden het allemaal doorgenomen en kwamen tot de conclusie dat
de veiligste plek in ons huis onder de trap was. Mocht de bom dan vallen
dan spoedden we ons naar het halletje beneden om daar de gebeurtenissen
af te wachten.
In de Tweede Wereldoorlog was het meer dan eens bij een bombardement voorgekomen
dat de huizen weliswaar verwoest waren maar het trappenhuis nog fier overeind
stond. Ook werd geadviseerd voeding en drinkwater in de schuilplaats te
hebben. Het zou goed mogelijk kunnen zijn dat het wel een poosje zou duren
voordat we daar weer vandaan konden.
We hadden ook geen idee wat een atoombom
was. Ja een bom die een grote paddestoelwolk veroorzaakte en in een klap een
deel van de stad kon verwoesten. Ook wist men wel dat zo'n bom veel narigheid
kon geven, maar het bleef toch ver van ons bed. In Japan wist men er alles
van maar de feitelijke informatie kwam slechts met mondjesmaat binnen. Dus
daar onder de trap zouden we het wel kunnen overleven. Natuurlijk werd
er wel in de brochure van alles vermeld, zoals wat radioactieve neerslag,
een zogenaamde fall-out, precies inhield. Het waren gevaarlijke stralen
die je niet zag, niet kon horen, niet kon ruiken en niet kon voelen. Wat
moest je er dan ook mee, dat het verschrikkelijk tumoren zou veroorzaken
werd maar niet verteld. De genezing er van was in die dagen toch al uiterst
moeilijk. Bovendien waren de lange termijn gevolgen nog onbekend. Zoals
we nu weten leden in Japan generaties lang mensen aan de gevolgen ervan.
Maar toen dacht men dat de gevolgen van een fall-out wel mee zouden vallen.
Er werden zelfs atoomproeven genomen, waarvan Amerikaanse militairen het
gebeuren van dichtbij het mochten bijwonen. Velen van hen hebben de gepensioneerde
leeftijd niet mee kunnen maken. Zij stierven jaren later aan de gevolgen
van de radioactieve straling. De enige bescherming die men toen had waren
zwart gemaakte brillenglazen die hun ogen tegen de felle flits, die bij
de ontploffing vrij kwam, moesten beschermen.
Maar wij waanden ons toch betrekkelijk veilig daar onder de trap voor
als de bom zou vallen. Bovendien dacht ik als kleine jongen dat er een
ijzeren gordijn hing dat al die ellende wel zou tegen houden en vader
en moeder wisten wel wat ze in een dergelijke situatie moesten doen.
Toch
waren mijn ouders er bepaald niet fanatiek mee bezig. Het enige dat in
het halletje beneden stond, en dat alleen zomers, waren een paar flessen
melk. Wij
hadden thuis in die jaren nog geen koelkast, door mijn moeder later, toen
we er wel een klein exemplaar van hadden, consequent ijskast werd genoemd.
Dus wilden we de melk tegen verzuring behoeden, werd het in het koele
halletje beneden gezet. Allen bij een flinke onweersbui ging het mis.
Zuur! Omdat tegen te gaan kocht mijn moeder bij de melkboer, bij dergelijke
weersomstandigheden, losse melk die gekookt diende te worden, jakkes.
Mijn familie in het noorden des land zweert bij gesteriliseerde melk.
'Jan, lekker glaasje melk bij het brood?' 'O lekker tante'. Dan maak ik
de vergissing en dan proef ik het weer wat mij aan vroegere tijden doet
denken.
Ja, nostalgie, nee hoor, gewoon jakkes. Nog een glaasje? Nee dank u ik
prefereer thee. Gelukkig is de atoombom tot op heden niet gevallen en
ik hoop maar dat het nooit zal gebeuren. Ik heb wel een trap in mijn knusse
benedenwoning, maar om daaronder te gaan zitten... Onder de trap is een
voorraadkast en een kleine bescheiden w.c. daar passen we nooit met ons
allen in. Bovendien is het ook niet nodig. De bommen van vandaag de dag
zijn zo krachtig dat een eenvoudig trappenhuis beslist geen enkele bescherming
zou bieden. We leggen geen voorraden meer aan. Nu eten we lekker alles
zelf op en gelijk hebben we. Geniet er maar van voor dat de bom valt.
Mijn schoonvader komt uit Indië
Mijn schoonvader komt uit Indië, mijn schoonmoeder uit het Groningse dorpje Tolbert.
Tolbert maakt tegenwoordig deel uit van de gemeente Leek en ligt in het zuidelijk Westerkwartier van de provincie. Al heel wat jaren geleden kwam ik daar voor het eerst om kennis te maken met de Gronings-Drenthse familie. Als de gehele familie op zondagsochtend, onder het genot van een kopje koffie en daarna een borreltje of een Beerenburger, bij opa en oma (Tolbert) bij elkaar was, vroegen ze; 'Jan kan je ons wel verstaan?' Ze dachten, ach zo'n stadse jongen. "Nou mooi wel".
Mijn schoonmoeder Metje is in dat dorp geboren (1923) en getogen, in een voor hedendaagse begrippen groot gezin bestaande uit vader, die in de verzekeringen zat, moeder, zes dochters en één zoon.

Maor pas op veur Taitje Hörn,
Dei daor spookt op 't Olle Schild In de nacht bie haarde störm. . .
Dit gedichtje slaat nergens op, maar ik kon het niet laten.
Mijn schoonvader Ruud geboren in het toenmalig Nederlands Indié, "de parel van smaragd", in het jaar 1926, heeft daarintegen slechts één broer, die al tientallen jaren in de Verenigde Staten woont. Over het Indisch verleden zijn al vele boeken volgeschreven en het is niet aan mij daar iets over te vertellen. Ik weet daar gewoon als balanda te weinig van.
Maar ik kan misschien wel iets over het kerstfeest vertellen hoe dat door de Nederlanders aldaar gevierd werd. Een witte kerst was en is daar uiteraard uitgesloten en ook een echte kerstboom was daar niet te verkrijgen. In plaats daarvan moest een tropische struik, een tjemara, uitkomst bieden. Deze werd dan vrolijk versierd met ballen, slingers en echte kaarsjes. En ik kan iets vertellen over de draadloze telefonie. Hallo Bandoeng! Ja moeder, hier ben ik. We hebben het dan over het jaar 1927, toen koningin Wilhelmina zich voor het eerst rechtstreeks tot de bewoners van de Indische gewesten richten, ofschoon het gehoor zeer beperkt was, wie kon er in die tijd nu een ontvanger veroorloven. Een jaar later werd er via de ether een spaarzaam kontakt gelegd tussen beide landen. Telefoneren was toen niet erg goedkoop, omdat het signaal door middel van korte golfzenders over de wereld werd verzonden.
Den Haag, Den Haag de weduwe van Indië ben jij...
Zo kwam mijn schoonvader met zijn beide ouders en jongere broer Maurits, als Indische Nederlanders, na de oorlog in Den Haag terecht. Zijn vader werkte voor de Tweede Wereldoorlog bij de Koninklijke Paketvaart Maatschappij. Dit was een Indisch-Nederlandse onderneming en al diegenen die met of voor die Hollanders gewerkt hadden, en ook nog de Nederlandse nationaliteit hadden, werden door de Indonesische nationalisten onder leiding van Soekarno, niet gewaarderd. Het devies was dan ook 'wegwezen'.
Omdat mijn schoonvader de dienstplichtige leeftijd had, moest hij onder Neerlands wapenen dienen. Daar leerde hij Arend van der Velde kennen, die uit Tolbert afkomstig was. Zij werden zo gezegd maatjes, en Arend bood mijn schoonvader aan om de weekends bij hem thuis door te brengen. Ze waren bij hem thuis toch al met z'n 9-en, dus een kostganger er bij was geen bezwaar. Daar in Tolbert, je begrijpt het al, leerde de jonge Ruud Wilkens het meisje Metje, één van de zusjes van der Velde, kennen. En verliefd waren ze, vele dorpelingen keken hun ogen uit als zij beiden stijfgearmd, of hand in hand, door het Groningse dorp liepen. Zo'n gekleurde meneer trok toch heel wat bekijks en ongetwijfeld zullen er mensen geweest zijn die zich afvroegen 'wat ziet zo'n Hollandse meid in zo'n zwartje'. Welnu, gelukkig voor mij wel, anders was ik tot op de dag van vandaag een oude verstokte vrijgezel gebleven.

Ze traden in 1948 te Tolbert in het huwelijk. Er werden twee kinderen geboren, mijn gewaardeerde schoonzuster Terry en uiteraard mijn vrouw Inge.


Het gezin woonde bij de ouders van mijn schoonvader in, op de Beeklaan in Den Haag. Twee huizen verderop woonde de toenmalige minister-president Willem Drees, "Vadertje Drees" bekend van de ouderdomsvoorziening, de voorloper van de AOW.
Bij hen in huis woonden ook Tante Jo met haar kinderen Paul en Annemarie. Haar man/hun vader was in de oorlog omgekomen in Japanse krijgsgevangenschap. De zusjes Terry en Inge hebben hun Indische oma maar kort gekend, zij overleed in 1956. Inge stond vanaf heel klein al als haar oma kookte, lekker Indisch, met haar neus boven de potten en pannen en dat is haar aardig bij gebleven "adoe zij kan lekker Indisch koken ja".

Met Indische verjaardagen werd er al dagen van tevoren gekookt, want iedereen bleef natuurlijk eten. Inge haar opa en oma waren een paar dagen na elkaar jarig, geen probleem, dan werd er gewoon twee keer in de week gekookt en gefeest. En iedereen kwam ook gewoon twee keer "geef niks joh". Tante Dé, tante Bé, tante Troel, oma Joe, tante Jo en hoe ze ook allemaal heetten. Voor Inge en Terry, die eigenlijk Teresa heet, was dit allemaal zo vanzelfsprekend, al die tantes en ooms. En dan nog te bedenken dat al die tantes en ooms niet eens bloedverwanten waren, sterker nog ze heetten ook geen Dé, Bé, enz. Inge haar oma heette Adéle Eleonora, maar iedereen noemde haar Noes. Het was gebruikelijk zo'n andere naam, ook voor de mannen, Eus, Tatti, en hoe ze echt heetten kan Inge zich niet meer herinneren.

Grootvader Wilkens overleed in 1967 op een leeftijd van 70 jaar. Mijn schoonouders wonen nog altijd in "de weduwe van Indië": Den Haag. Ondanks dat de één uit het verre Indië komt en de ander uit, voor Nederlandse begrippen, het verre noorden van het land, is het toch hun Haagje geworden. Het Haagje van Couperus, Eline Vere en hoe toepasselijk Oude menschen, de dingen die voorbijgaan. Dit was een klein historisch stukje over mijn schoonvader uit Indië, en mijn schoonmoeder uit het Groningse dorpje Tolbert.
Het dagelijks leven in de jaren 50
Veel luxe was er niet, geen warmwater voorziening, geen wasmachine en geen centrale verwarming. Wij moesten het maar doen met een potkacheltje. Een soort zwarte pijp, die op drie voetjes stond, met daaronder een zwartmetalen ronde plaat waar asbest onder lag. Wisten wij veel.
In de wintertijd werd door mijn vader iedere ochtend het kacheltje aangestoken. Wat krantenpapier, aanmaakhoutjes en wat eierkolen. Deze volgorde werd herhaald tot het kacheltje vol was. Een scheut spiritus erbij, lucifertje en snel de deksel er op. Tegen de tijd dat het warm begon te worden, was mijn vader naar kantoor en de kinderen op school. Maar goed de spil in het huisgezin, mijn moeder, zat er in ieder geval warmpjes bij. Dat was niet het geval als koningwinter het flink liet vriezen. Het was een vrij groot huis met grote kamers en als het dus goed winterde dan verhuisde het gezin naar de slaapkamer van Pa en Ma. De gehele inboedel werd verplaatst, de slaapkamer werd woonkamer en de woonkamer werd slaapkamer. In de slaapkamer zat ook een rookkanaal waar het potkacheltje op aangesloten werd.
Huishoudelijkheden
Zoals het een keurig gezin betaamde werd er op de maandag het textiel gewassen. Er stond dan in de keuken een houtenstellage die uitgeklapt kon worden. In het midden een op handkracht aangedreven wringer met aan beide kanten grote teilen. Het wasgoed werd in emmers op het vierpits gastel, toen nog stadsgas, schoongekookt en geboend met Sunlightzeep, uitgespoeld en door de wringer gehaald. Daarna hing het wasgoed aan waslijnen buiten te drogen. In de keuken zat boven de gootsteen een armetierig kraantje waar koud water uitkwam, in de winter steenkoud water. Daar moesten we ons iedere ochtend bij wassen. Tanden poetsen en snel een washand over het gezicht. Ja, je was toen ook gelijk klaarwakker.
En ‘s avonds voor het slapen gaan zo’n overheerlijk lepeltje levertraan, dan konden we er weer goed tegen. Toch was het huis van enige luxe voorzien, op de w.c. was een fonteintje (een wastafeltje met een koudwaterkraantje). Het radiogebeuren en vers gezette koffie. Naast de deur in de woonkamer stond een luidspreker op de grond. Er liep een draadje naar boven en eindigde met een stekkertje in een op de muur gemonteerde zwart schakelkastje. Deze had een draaiknop met vier standen, Hilversum 1, Hilversum 2, een Duits en een Engels talige zender. Ook kon men met een ander ronddraaiend knopje het volume instellen. De radiodistrubutie, een door de PTT verstrekte voorloper van de kabeltelevisie. Er werd toen, naar ik meen, geluisterd naar “Weer of geen weer” gepresenteerd, op de zondagochtend, door Bert Garthof, met als onderdeel van dat programma “alles wat leeft en groeit, ons steeds weer boeit” door Dr. Fop I Brouwers. Voor mijn moeder, die coupeuse was geweest bij de Bijenkorf, het door de weekse “met naald en schaar” boeiend uitgelegd door Ida de Leeuw van Rees. Ook was mijn moeder fan van de “ochtendgymnastiek” door Ab Gauwbits, die met de legendarische woorden begon, staat U allen klaar.
In de keuken werd met het handje de koffie met een aan de wand vast geschroefde koffiemolen gemalen. De koffie werd daarna, zonder het welbekende Melita filtertje, met een keteltje warmwater gezet. De keuken en de gang roken heerlijk naar pas gezette koffie, of er nog smaak in de koffie zat? Wat ik wel weet was dat er voor het verlies van smaak een smaakstofje werd toegevoegd uit het welbekende blikje Buisman. Wij hadden op de Rijswijkseweg kamer aan suite. Twee vrij grote kamers, waarvan één de woonkamer (huiskamer) was en de andere, zoals dat bij ons thuis genoemd werd, de salon. De twee kamers werden gescheiden door een paar schuifdeuren. Deze salon was voor ons kinderen streng verboden gebied. Op een boederij zal men dat de pronkkamer genoemd hebben. In deze salon werden de gasten ontvangen. De salon had in tegen stelling met de woonkamer een ware kolenhaard, met van die mika plaatjes, waardoor je het smeulend vuur kon zien, die dus alleen op een zondagse winterdag werd aangestoken. Een beetje Haagse kak met een vleugje Rotterdamse air? Waarschijnlijk wel. Zo heette het balkon bij ons thuis warande, en de stoep voor het huis het trottoir.
Orde, netheid en discipline, dat gold in ons huis. Wie is toch die man die op zondag het vlees kwam snijden.
Zondagmiddag
Op de zondagmiddag, in je zondagse kleding verplicht wandelen langs straten en lanen. Eerst werd door vader bij het koud waterkraantje in de keuken je haar enigszins nat gemaakt en met de kam werd er door hem een scheiding ingelegd. Als een stomp mes sneed de kam door je haren. Mijn beide broers en ik kunnen het gevoel van deze handeling nog steeds oproepen. Wandelen op zondagmiddag, waarbij onze ouders slenterend langs de etalages van de winkels liepen. Wat ging dat langzaam, het was meer flaneren wat zij deden. Wij moesten voor hun uitlopen, zodat wij geen kattekwaad zouden uithalen, waarbij wij onze zondagse kleding konden bevuilen.

De revolutie
In de loop van de jaren 50, kwam er bij ons een bijzonder luxe en revolutionair pronkstuk in huis, Jawel, de televisie. Een Philips TX tafelmodel met een beeldbuis van 43 cm. voor het lieve sommetje van fl 995,00. Dan kwam er nog bij het op het dak plaatsen van een televisie antenne, of die bij de prijs was inbegrepen weet ik niet. Eén televisiekanaal met viermaal in de week een uitzending, op dinsdagavond, woensdagmiddag, voor de kinderen een uurtje, donderdagavond en zaterdagavond van 8 uur tot 10 uur/half elf. Aan het eind van de uitzending werd je dan welterusten gewenst door de omroepster en kon je naar bed. Als je daar nog geen zin in had kon je tot 12 uur naar de radio luisteren, maar dan was het ook echt afgelopen. Het Wilhelmus klonk en dat was dat. Zelfs de straatverlichting ging op halve kracht. De nacht was toch maar alleen voor boeven en gespuis. Daar wordt aan de deur gebeld. In die dagen kwamen allerlei leveranciers aan de deur. Daar had je dan de melkboer, meneer Beek, met zijn bakfiets, de bakker van de firma Hus met handkar, de schillenboer met paard en wagen en eveneens met paard en wagen kwam de olieman. De olieman was er laat op de vrijdagmiddag. Hij had een bijzondere wagen, uitgevoerd in hout met aan de zijkanten vitrinekastjes met daar in allerlei produkten, zoals de bekende Palmolive en Sunlightzeep, Persil en Lodaline voor de fijne was, het hout en glaswerk en de afwas, groene zeep, soda en niet te vergeten dwijlen en borstels. Lodaline, “iedere huisvrouw kan schoonheidskoningin zijn”, vertelde de reclame. Achterop hingen diverse bezems voor het schoonvegen van straat en vloer. Natuurlijk verkocht de goede man ook olie, petroleum voor het petroleumstel in de keuken, waarop het rundvlees langzaam werd klaar gestoofd. De straat waar wij toen woonden was een winkelstraat. Zo’n winkelstraat is goed te vergelijken met het hedendaagse winkelcentrum. Je kon er van alles kopen, zo had je er een banketbakker, groenteboer, drogisterij, sigarenzaak, poelier, winkels in lederwaren, huishoudelijke artikelen, speelgoed, schoenen en schoenmakers, een dierenwinkel en nog veel meer. De winkels werden in die dagen bevoorraad met vrachtauto’s en paard en wagen. Ik kan mij dat nog goed herinneren dat bij de slagerijen bij ons aan de overkant, het waren er maar lieft drie, het vlees door de firma Piet van Touw met paard en wagen aangevoerd werd. Halve koeien en varkens, rechtstreeks afkomstig van het slachthuis, werden door mannen op hun rug de slagerij binnen gebracht. De slagerij op de hoek had enkele verkoopsters in dienst en als je wat gekocht had riepen ze steenvast “anders dan nog iets” ik snapte als kind totaal niets van deze litteraire zinssnede. Gelukkig voor mij heb ik met het stijgen der jaren het wel begrepen. Tussen de middag kon je als je te laat was voor een gesloten deur staan, de winkels gingen gewoon tussen de middag dicht om te lunchen, van één tot twee uur. Zo ook op de woensdagmiddag en natuurlijk de gehele zondag. Supermarkten waren er in de vijftiger jaren nog niet, maar we hadden wel de buurtkruidenier “De Gruyter” met het snoepje van de week dat je bij de aankoop van tenminste 4 gulden voor slechts één dubbeltje kon verkrijgen. Daar werd men keurig bediend door nette en bijzonder vriendelijke winkelmeisjes. De bekende slogan uit die tijd: ‘en betere waar, en 10 procent, alleen de Gruyter.’ De 10 procent duidde op een korting van een gulden op elke tien gulden aan boodschappen, waarvoor de oranje kassabonnetjes moesten worden bewaard. Haalde het niet in je hoofd om tegen mijn moeder te zeggen dat je je verveelde, want je werd direct aan het tellen gezet. Heerlijk, heerlijk deze thee, Wie drinkt er nog een kopje mee. En daar deden we het dan maar mee.
Het katholicisme
We woonden in een nogal Katholieke buurt. Iedere zondag werd op verschillende tijdstippen, verspreid over de dag, de klok geluid om de gelovige op geroepen ter kerke te gaan. Wij waren thuis niet gelovig, maar ondanks dat werden we eveneens op de zondagochtend gewekt door het luiden der klokken. Zwijgend begaven de kerkgangers met de bijbel in de hand al lopende over de Rijswijkseweg in hun zondagse kleding zich naar de mis, en wij naar het ontbijt. Het zij zo.
Omdat er in die dagen op de vrijdag door onze katholieke buurtgenoten vis genuttigd diende te worden waren er diverse viswinkels. Er was er ook één bij ons schuin aan de overkant. Deze viswinkel werd gedreven door een vrouw die naar de naam Adrie luisterde. Niets aan deze vrouw was vrouwelijk te noemen. Zij was zo sterk als een paard. Iedereen was onder de indruk, zoals zij daar met zware kratten vis rond liep. Het was een boom van een vrouw, waarvan gefluisterd werd dat het een vriendin had. Ik als kleine jongen zag daar toch totaal geen kwaad in, en vandaag de dag nog steeds niet. Zal ik het nu nog steeds niet door hebben? Toch kocht iedereen daar zijn vis, misschien wel door angst gedreven? Luxe Mijn beide grotere broers hebben, in vergelijking met de huidige tijd, het langer Spartaans gehad dan ik, de benjamin. Al snel kwamen er allerlei “luxe” produkten op de markt en dus ook in ons huis. De wasmachine, een zogenoemde langzaamwasser met elektrische wringer, later bij gestaan door een centrifuge, de elektrische koffiemolen, een moderne stofzuiger, die de slee-stofzuiger verving. En denkend aan het stofzuigen, zie ik weer het Jabo, de vaste vloerbedekking, op de grond in de kamer liggen, honderd breed voor fl 8,50 per meter.
Mijn ouders kochten zelfs een heus meubel met ingebouwde radio en platenspeler voor in de salon, voor vertier op de zondagmiddag en avond. Na veel gezeur van mijn moeder kwam er een koelkast, die ijsblokjes in een vormpje maakten, wat we heel bijzonder vonden, voor in de keuken, de ijskast genaamd. Zelfs de kolenkachels werden oliehaarden. Zo zijn we even terug gegaan naar de jaren 50 van weleer. Er is natuurlijk veel meer te vertellen over die tijd, éénmaal in de week in het teiltje in bad en later naar het badhuis, op vrijdag of zaterdagmorgen, een ligbad of een stortbad. Later kregen we een eigen badkamer. De trapnaaimachine van mijn moeder enz. enz. Ja, met recht een tijd om nooit te vergeten.
|

VERHALEN - korte, meest grappige verhalen, over toen en nu ©
KLIK HIER VOOR
GUUSJE'S AVONTUREN©

|